Mata Hari: de vrouw en de mythe

Mata Hari, pseudoniem van Margaretha Geertruida (Griet) Zelle (Leeuwarden, 7 augustus 1876 – Vincennes, 15 oktober 1917), was een Friese, exotische danseres en hofdame. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd ze als spion gerekruteerd. Ze werd echter beschuldigd van dubbelspionage en door de Fransen gefusilleerd. De vraag of ze echt een dubbelspion was is nog altijd onderwerp van discussie en heeft bijgedragen aan haar legendevorming.

Margaretha Zelle werd in Leeuwarden geboren aan Over de Kelders 33. Haar vader Adam Zelle had een hoeden- , petten- en wapen magazijn onder de naam “In de klok “ in de winkelruimte op de begane grond van het pand waar Margaretha geboren is. Toen haar vader failliet ging aan de handel in aandelen en zich van zijn vrouw scheidde ging zij in Leiden een opleiding volgen tot kleuterleidster. Ze verhuisde daarna naar Den Haag. Op haar 18e reageerde ze op een contactadvertentie van de Koninklijk Nederlands Indisch Leger kapitein Rudolph MacLeod en niet lang daarna trouwden ze. Ze reisden in 1897 naar Nederlands-Indië. Daar kwam ze in aanraking met de Indische cultuur en in 1897 gebruikte ze voor het eerst de naam Mata Hari.

Wegens toenemende huwelijksproblemen besloot het echtpaar in 1902 naar Nederland terug te keren. Nog datzelfde jaar volgde de scheiding.
Begin 1905 begon ze in Parijs met het opvoeren van de oosterse dansen waarmee ze uiteindelijk beroemd zou worden. Ze nam nu permanent de naam Mata Hari aan. Het hoogtepunt van haar carrière viel in 1911-1912, toen zij in diverse Europese steden optrad. Ze had door de jaren heen vele aanbidders.
Voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog reisde ze van een optreden in Berlijn naar Den Haag. Daar werd ze als agent H21 geworven door de Duitse inlichtingendienst.

In mei 1916 vertrok zij weer naar Frankrijk, waar zij haar diensten aan de Franse inlichtingendienst aanbood. De Fransen verdachten haar echter van spionage voor de Duitsers. Op 13 februari 1917 werd ze gearresteerd, en na een uitgebreid onderzoek werd zij door een militair gerechtshof ter dood veroordeeld. Een verzoek om gratie van het Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken werd afgewezen en op 15 oktober 1917 werd ze voor een vuurpeloton doodgeschoten.